Voorzetsels (voorzetsels) geven de relatie weer tussen de zinsdeelgroep waarvan het voorzetsel deel uitmaakt en een woord in de zin. Een voorzetsel is bijna altijd een zelfstandig naamwoord. Een voorbeeld van een voorzetsel in een zin is: Hij zit voor het huis. Deze tabel toont voorbeelden van bijna alle voorzetsels.

Er zijn verschillende trucs om een ​​voorzetsel te herkennen. De eerste truc is om… de kast achter het woord te zetten. Bijvoorbeeld: op de kast, voor de kast, bij de kast.

De tweede truc is om… het feest achter het woord te zetten. Bijvoorbeeld: op het feest, tijdens het feest, via het feest.